Vrijdagochtend, plaatselijke bibliotheek. Terwijl ik mijn fiets neerzet en
een snotterig kleutertje uit het zitje hijs, valt mijn oog op een onbemande scootmobiel
aan de overkant van de straat. Het is zo een driewieler, doorgaans bemand door
bejaarden met een blik op oneindig en een snelheid net te hoog voor het
reactievermogen. Niets bijzonders, maar bij dit exemplaar is er op provisorische
wijze een kinderzitje achterop gebouwd. ‘Voor een kleinkind?’ vraag ik mij nog
even af, als ik een obese vrouw aan zie komen lopen met de tred van een stuk
aangeschoten wild. Keuvelend met mijn kleuter over waar de sneeuw blijft
ondanks dat de bomen nu toch echt kaal zijn, zie ik de vrouw, aangekomen bij
haar karretje, met verbeten hoofd in een plastic zakje aan het stuur graaien.
Als waren het juwelen uit een brandend huis, propt de vrouw haar zakken vol met
de inhoud van het zakje. In haar enthousiasme ontglipt haar een deel van de
lading, ik zie twee suikermuizen glimmend op de de straat stuiteren. Zichtbaar
geïrriteerd over de moeite die het kost de muizen op te rapen bukt de vrouw
voorover, terwijl ik en mijn kleuter de bibliotheek in gaan. Na de rituele
ruzie met het elektronische inleverapparaat begeven we ons naar de
kinderafdeling, waar de vrouw van zojuist inmiddels ook is aangekomen. Ze zijgt
neer in de troonachtige fauteuil die dienst doet als voorleesstoel. Vanuit het
perspectief van een er vlak voor gezeten kleuter moet die stoel normaliter het
aangezicht bieden van een majestueuze roze zetel uit een feeënrijk, maar nu kan
ik er niets anders in zien dan een te krappe campingstoel van Barbie. Terwijl
ik mijn rug pijnig om voorovergebogen bakken met prentenboeken door te
schuimen, begint de vrouw in haar campingstoel haar schat te verorberen. Muisje
na muisje moet er aan geloven. Tussendoor converseert ze op luide toon met een schriel
meisje waarvan het hoofd versierd is met felgekleurde vlechtjes. Het meisje blijkt
haar dochtertje te zijn. Dat verklaart in ieder geval het kinderzitje op de
scootmobiel.
Mijn kinderen brengen de rest van de dag door in blijde verwachting van de Sint,
die de dag daarna zal arriveren in het lokale pittoreske binnenhaventje. Ik
tracht mee te doen in de feestvreugde en wurm me krampachtig langs de
campingspullen in de berging om de pietenmutsjes en Sinterklaasboeken
tevoorschijn te toveren. Maar toch, het beeld van de suikermuis-vretende obese
vrouw in de op eens te klein geworden roze stoel laat me niet meer los. Op
willekeurige momenten die dag zie ik haar ineens weer voor me… Gevolgd door een
onbestemd gevoel in mijn maag.
Die avond zie ik op tv een programma over voor- en tegenstanders van zwarte
piet. Een boze blanke man wijst naar iemand met een donkere huid, en zegt dat
als het hem ‘niet bevalt hij maar maar terug naar zijn eigen land moet gaan’.
Er volgt nog iets over ‘werk zoeken’ maar dat wordt behendig weggemonteerd. Ik
vindt het een ongemakkelijke gedachte dat mensen die niet begrijpen dat ook
Nederlanders een donkere huid kunnen hebben, wel meebeslissen over
belastingstelsels en de toekomst van de EU. De zwarte piet-liefhebbers vinden het
eng dat de wereld om hen heen soms verandert. Dat een geschminkte Afrikaanse
man in een apenpakje cultureel erfgoed is ben ik met ze eens. Dat ze er trots
op zijn kan ik niet begrijpen. Toch staat ook het wat belerende toontje van de
moreel superieure tegenstanders me tegen.
Gelaten zet ik de tv uit en ga ik naar bed.
De volgende ochtend parkeer ik vroeger dan ik eigenlijk zou willen twee
kindertjes voor de tv en haal de krant uit de brievenbus. Ik zie de beelden uit
Parijs. Ik weet niet waarom, maar weer flitst het beeld van de vrouw graaiend
in haar tasje door mijn hoofd. Te veel lelijkheid. Misselijk. Voor mij dit jaar
geen suikermuizen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten